VOC Algemeen
•
Het voorspel
•
De eerste multinational
•
Timmermansoog
•
Aan boord
•
De vaarweg vinden
•
Overzee
•
In geuren en kleuren
•
Wilde vaart
•
Verslagen en verzinsels
•
Met andere ogen
•
Vette winsten
•
De ondergang
•
Na de VOC
Het voorspel |  |
Niets was zeker in het 16de eeuwse Holland. De bevolking had zich losgemaakt van kerk en koning en zich begeven op het
onzekere pad van reformatie en revolutie. Een vermetelheid die streng werd afgestraft met moorddadige veldtochten die het
begin inluidden van de Tachtigjarige Oorlog.
Het oorlogsgeweld werd vergezeld van natuurrampen, overstromingen, pest en misoogsten. Maar er waren ook triomfen. Alkmaar
wist in 1573 met behulp van het water dat over de landerijen liep nadat de dijken waren doorstoken, de Spanjaarden te
verjagen. Door het plotseling draaien van de wind viel een Spaanse vloot op de rede van Hoorn in handen van de geuzen,
zoals de opstandelingen zich trots noemden.
De handel floreerde. In grote hoeveelheden werden producten uit het Mediterrane- en Baltische gebied uitgewisseld. Door
een speling van de natuur verplaatste de haring zich van de noordelijke wateren naar de Zuiderzee. De haring was er voor
het opscheppen. Door het uitvinden van het kaken werd de houdbaarheid vergroot waardoor haring niet alleen gezout of
gerookt maar ook vers kon worden uitgevoerd. De haringhandel vormde de basis van de welvaart. De visserij was de
bedrijfstak waar zeelui werden getraind en men sterke schepen leerde bouwen.
De tegenwerking van de Spaanse koning Philips II speelde de Hollanders in de kaart. Het stoppen van de zoutleveranties
dreef hen naar het Caribische gebied om zelf zout te halen, waarmee de basis werd gelegd voor de latere West-Indische
Compagnie (WIC). Het sluiten van de Portugese havens maakte een eind aan de levering van specerijen, oosterse stoffen en
porselein. Welgestelde kooplieden staken de koppen bij elkaar en smeedden plannen om de weg naar Azië te vinden. Geleerden
braken zich het hoofd over de mogelijke weg langs het noorden of om Kaap Hoorn. Uit Portugal verjaagde joden brachten
kapitaal en kennis over de specerijenroute naar Amsterdam. Zeelui in Portugese dienst fungeerden als bedrijfsspionnen.
Soms met weinig resultaat zoals de kanonnier Dirck Pomp uit Enkhuizen die in Portugese dienst tot in China en Japan
geraakte maar zich later weinig bruikbare details wist te herinneren. Het tegenovergestelde was het geval met Jan Huyghen
van Linschoten die als secretaris van de bisschop van Goa een schat aan informatie wist te verzamelen. Terug in Nederland
publiceerde hij zijn kennis in de Itinerario. Het reisboek dat de leidraad werd voor de eerste reizen naar de Oost.
Terwijl enkele vergeefse pogingen werden gewaagd om langs de Noord te reizen werd in 1596 de eerste reis naar Azië om
Kaap de Goede Hoop ondernomen. Vier schepen onder leiding van Cornelis de Houtman waren ruim twee jaar onderweg. Er werd
een schip verspeeld. Van de 239 opvarenden overleefden er 89 de reis, terwijl twee vaandrigs het in Bali voor gezien
hielden en besloten op het paradijselijke eiland te blijven. Zakelijk gezien was de reis geen succes, maar veel
belangrijker was dat de eerste Nederlanders op eigen kracht de weg naar de specerijlanden hadden weten te vinden.
De eerste multinational |  |
Toen de weg naar Indië was gevonden rezen de compagnieën als paddestoelen uit de grond. Veel ondernemers waren bezeten van
de gedachte om te investeren in de handel op Azië in de hoop schatten te verdienen. Het gevolg was dat de Nederlandse
ondernemingen elkaar gingen beconcurreren in de specerijenhandel en daarbij onmiddellijk door de Aziatische kooplui tegen
elkaar werden uitgespeeld. De Nederlandse staatsman Joan van Oldenbarnevelt leverde een meesterlijke prestatie door de
aanzet te geven tot een Verenigde Oost-Indische Compagnie. Hij slaagde erin de steden die al zaken deden in Azië: Hoorn,
Enkhuizen, Amsterdam, Delft, Rotterdam en een groepje Zeeuwse steden, bij elkaar te krijgen met de belofte dat als zij
deelnamen geen andere steden zouden worden toegelaten tot de Compagnie. Er kwam een unieke structuur tot stand die
bestond uit zes "Kamers", vrijwel zelfstandige ondernemingen, die afgevaardigden stuurden naar halfjaarlijkse
bijeenkomsten in Amsterdam. In totaal vergaderden daar 17 heren waardoor het college de naam kreeg van De Heren Zeventien.
Om het kapitaal voor de onderneming bij elkaar te krijgen werden aandelen uitgegeven. De VOC was het eerste bedrijf dat
met aandelen werkte. Het oudste aandeel ter wereld, is een VOC aandeel. Het wordt bewaard in de Beurs van Amsterdam. Het
idee om met aandelen te werken is afkomstig uit de visserij. Toen in de middeleeuwen de Zuiderzee zo vol met haring zat
dat je de vis met scheppen uit het water kon halen, werden er volop vissersschepen gebouwd om in de rijke buit te delen.
Omdat contant geld voor een heel schip voor velen een probleem was nam men een part. De een betaalde voor de kiel, een
ander de tuigage, een derde de netten. Van de winst ontvang men later een deel in overeenkomst met het "part" dat men had
betaald. In de beginjaren van de VOC werden de aandelen niet alleen gekocht door rijke ondernemers maar ook door dominees,
dienstboden en ambachtslui. Bij het oprichten van de VOC werd het voor die tijd gigantische bedrag van 6.424.588 gulden
bij elkaar gebracht. Grootste aandeelhouder was de uit Vlaanderen afkomstige Isaac le Maire met F 97.000,- Na verloop van
tijd werden die kleine aandeeltjes opgekocht door groot aandeelhouders.

Het oudste aandeel ter wereld uitgegeven door de VOC in 1606
getekend Arent ten grootenhuis en Dirck van Os
Hoewel er in de tijd van de VOC (1602-1799) in totaal 4721 schepen zijn uitgerust en meer dan een miljoen mensen naar Azië
zijn vertrokken, was de handel op Azië wel spectaculair en vooral in de eerste jaren werden er gigantische winsten gemaakt
op artikelen als peper en nootmuskaat, maar in het grote geheel van de economie van de Lage Landen was toch de handel op
de Oostzee en de Levant belangrijker, terwijl de visserij de ruggengraat vormde van de welvaart en bovendien goede zeelui
en knappe scheepsbouwers opleverde.
Weliswaar was het gelukt om gezamenlijk een compagnie op te zetten, maar dat wil niet zeggen dat de verschillende steden
elkaar niet beconcurreerden. Integendeel, er was nog lang geen sprake van nationaal belang. Iedere stad probeerde er voor
zichzelf zo veel mogelijk uit te halen en het geld dat men investeerde werd zoveel mogelijk in de eigen plaats uitgegeven
aan de bouw van schepen, de bevoorrading en na terugkomst met de verkoop van de waren. De vergadering van de Heren XVII
was in overeenstemming met het kapitaal dat bij de oprichting was ingelegd met als gevolg dat er acht bewindhebbers
afkomstig waren uit Amsterdam, vier uit Zeeland en de kleinere kamers van Hoorn, Rotterdam, Delft en Enkhuizen stuurden
een vertegenwoordiger. De 17de vertegenwoordiger was heel belangrijk want zijn stem was doorslaggevend als Amsterdam dwars
lag. Hij kwam beurtelings uit Zeeland of een van de kleine kamers. De grote invloed van Amsterdam is nadelig geweest voor
de VOC want het zou veel verstandiger zijn geweest om meer en grotere schepen vanuit Zeeland te laten vertrekken. De haven
van Amsterdam lag namelijk op een heel ongunstige plek, slechts te bereiken via de gevaarlijke Zuiderzee en de moeilijk
door te komen doorgang bij Texel, terwijl tot overmaat van ramp vlak voor het IJ nog eens de ondiepte Pampus lag. Het
gevolg was veel oponthoud tussen Texel en Amsterdam. Grote schepen konden helemaal niet bij Amsterdam komen en van de
andere moest de gehele of een groot deel van de lading bij Texel worden overgeladen en met kleinere schuiten naar
Amsterdam gebracht.
Timmermansoog |  |
Toen de Russische tsaar Peter de Grote naar de Zaanstreek kwam om de kunst van het schepen bouwen te leren was hij een
beetje teleurgesteld. Er waren namelijk geen tekeningen of boeken en er werd geen les te geven. Schepen werden gebouwd
door timmerlui die het vak hadden geleerd van een meester-timmerman. Ze gebruikten geen tekeningen maar werkten "op het
oog". Een scheepstimmerman zocht zelf de bomen uit die door de wind zo gegroeid waren dat de stammen of zware takken op
natuurlijke manier de spanten vormden. Uit Scandinavië kwamen de bomen die op de werven met lange zagen tot planken werden
verzaagd. Een inspannend werk dat later door de houtzaagmolens in de Zaan werd overgenomen. Het duurde een maand of acht
voordat een schip klaar was. Behalve de timmerlui waren er allerlei ambachtslui aan het werk zoals mastenmakers, smeden,
zeilmakers en touwslagers. Om iedereen zo gelijkmatig mogelijk aan het werk te houden werden de schepen als het ware aan
de lopende band gebouwd. Er lag dan een rijtje schepen waarvan men van de eerste net de kiel had gelegd, een volgende werd
afgetimmerd, een derde opgetuigd, een vierde afgewerkt enzovoort. Zo kon men de ambachtslui zoveel mogelijk het jaar rond
bezig houden.
De meeste retourschepen van de VOC waren spiegelschepen, zo genoemd naar de meestal prachtig versierde vlakke achterzijde:
de spiegel. Boven achter waren de kajuiten en de eetzaal voor de officieren en de passagiers. Voor de mast verbleef de
bemanning met hun hangmatten en scheepskisten tussen de lading. De ruimen waren het belangrijkst want daar moesten de
kostbare waren worden opgeslagen, goed beschermd tegen vocht en zo ingepakt dat bijvoorbeeld het porselein niet kon breken.
De kamer waar het kruit werd bewaard was extra versterkt en de kombuis was voorzien van een stenen vloer en betegelde
wanden om brand te voorkomen. Het schip was voorzien van een groot aantal kanonnen in alle soorten en maten want onderweg
dreigde gevaar van vijanden en zeerovers. In de beginjaren van de VOC hadden de schepen bovendien de opdracht om de
Spanjaarden en Portugezen waarmee Nederland in oorlog was, zoveel mogelijk schade toe te brengen.
Behalve spiegelschepen beschikte de VOC ook over jachten, kleinere, snelle schepen die berichten konden overbrengen of op
verkenning werden gestuurd. Tijdens een van de eerste VOC reizen werd het jacht De Duyfken er op uit gestuurd om onbekende
landen te verkennen. Men kwam zonder het zelf te beseffen voor de kust van Australië. Dat is de reden dat De Duyfken is
nagebouwd en de reis van Australië naar Nederland maakt met de bedoeling daar in 2002 tijdens de herdenkingen aan te
komen. De koopman Liorne uit Hoorn bedacht het fluitschip. Niemand weet meer waar die naam vandaan komt. Het is een schip
zonder spiegel, maar met een ronde achterkant. Het is een heel praktisch schip want het dek is smal: hoe breder het dek
hoe meer belasting je moest betalen. De tuigage is zo eenvoudig mogelijk, dat was nodig omdat de helft van de VOC
bemanning uit het buitenland kwam en vaak nog nooit de zee had gezien. Het ruim is wijd en de bodem vlak zodat men dicht
bij de kusten kon komen en makkelijk rivieren opvaren. Toen het eerste fluitschip werd gebouwd werd Liorne door veel
collega's uitgelachen. Maar later is het praktische schip in heel Europa nagebouwd.

VOC schip in een storm
Een goed gebouwd en net onderhouden VOC schip kon zo'n 15 jaar dienst doen. Dan werd het verkocht om nog een paar jaar te
varen op korte afstanden in Azië of Europa of het werd gesloopt. Soms vergingen schepen in stormen of doordat ze op de
rotsen of riffen liepen, maar in totaal ging het daarbij om maar drie procent. Verreweg de meeste schepen hielden het
jaren vol. Het grootste probleem was dat de houten schepen onderweg helemaal begroeid raakten. Ze moesten dan opzij worden
getrokken en schoongebrand. Een goed gebouwd en schoon schip voer naar Azië met een gemiddelde snelheid van 5 km per uur,
de snelheid van een voetganger. Dat betekent dat men als alles mee zat van Amsterdam tot Batavia zo'n zeven maanden
onderweg was.
Aan boord |  |
De bemanning van de VOC was een allegaartje. De zeelui kwamen overal vandaan. Arme boerenzoons uit Duitsland, ontslagen
soldaten uit heel Europa, vluchtelingen, ontsnapte gevangenen, weesjongens die geen baan konden vinden of jongens die de
pech hadden dat ze niet de oudste in het gezin waren en daardoor niet het bedrijf of de boerderij konden erven en dan ook
geen geld hadden om te trouwen. Het was riskant om bij de VOC te monsteren, want maar een van de drie zeelui keerde terug
in het vaderland. Als de VOC mensen nodig had ging er een tamboer door de straten. Meestal was er belangstelling genoeg en
was het een gedrang van jewelste bij de VOC-kantoren. Er werden opwindende verhalen verteld over verre landen en mooie
meisjes en de mogelijkheid om zelf wat bij te verdienen als je handig was. De scheepskisten waren groot genoeg om er wat
peper of nootmuskaat in te stoppen en zo lang je het niet te gek maakte werd daar niet moeilijk over gedaan. Als er te
weinig zeelui waren riep de VOC de hulp in van "zielverkopers", meestal logementhouders die met mooi praatjes zeelui
binnenlokten en hen geld en onderdak boden en zorgden voor de verplichte inhoud van de scheepskist met hemden en broeken,
borden, lepels, een pijp, een bijbel en andere zaken. Vaak maakten de zeelui daarmee zulke schulden dat ze hun loon van
de heenreis al meteen kwijt waren.
Zodra het schip uitvoer begon het zware zeemansleven. De mannen sliepen in hangmatten onder dek. Als het slecht weer was
moesten de luiken dicht blijven en werd het er stinkend benauwd. Iedereen had een nauwkeurig omschreven taak. Men was
verdeeld in groepen die samen uit een pot aten, een bak. De uitdrukking "aan de bak komen" wijst er nog op dat je er snel
bij moest zijn anders was de etensbak leeg. Aan boord was een ijzeren tucht. Er werden allerlei talen door elkaar
gesproken, maar het werd iedereen snel duidelijk wat er werd verwacht. Behalve de zeelui waren er de soldaten die
meevoeren omdat ze ergens in een van de compagniesforten dienst gingen doen. De zeelui hadden het niet erg begrepen op de
soldaten die hen alleen maar voor de voeten liepen. En omgekeerd keken de soldaten neer op de zeelui, vooral als het op
vechten aankwam. De straffen waren streng. Er werd gegeseld voor vloeken of dobbelen. Een dief werd met een mes door zijn
hand aan de grote mast gestoken en moest dan maar zien los te komen. Je kon met water en brood helemaal voor in het schip
worden opgesloten. Een zware straf was het kielhalen waarbij je van de ra moest springen en dan onder het schip werd door
getrokken, vaak tot drie maal toe, veel zeelui overleefden dat niet. Een lugubere straf was het eenzaam achterlaten op
een onbewoond eiland.
Het eten aan boord was slecht. Het drinkwater raakte al snel bedorven. Men probeerde de diertjes in het water te doden
door er een hete staaf in te steken, maar toch moesten de zeelui met de tanden op elkaar het water naar binnen slurpen om
niet allerlei ongedierte in te slikken .Verder kregen de zeelui bier en per dag een kannetje jenever om de mond te
zuiveren Er werd pap gegeten, brood , bonen en erwten. Soms spek, worst en kaas. De lui achter de mast, de schipper en
zijn officieren en de passagiers, hadden het veel beter. Zij kregen vers vlees, goede wijn en andere lekkernijen. Daarvoor
werden levende kippen, varkens en koeien meegenomen en kruiden in potten gekweekt. De bemanning kreeg veel te weinig
vitaminen en ging dan lijden aan scorbuut of zoals de zeelui zeiden: scheurbuik. Het tandvlees ging ontsteken, de benen
zwollen op en vaak ging de patiënt dood. Later nam men vruchten en kruiden mee die veel vitaminen bevatten en daardoor
verdween de scheurbuik. Als er iemand ziek was werd de chirurgijn te hulp geroepen. Meestal niet zo'n goede arts. Hij was
wel handig in het aderlaten en ledematen afzetten wat nogal eens voor kwam als er werd gevochten met vijanden of kapers.
Veel belangrijker vonden de heren van de compagnie dat er werd gezorgd voor het zielenheil van de opvarenden en daarom
ging er een ziekentrooster mee die regelmatig godsdienstoefeningen moest houden en gebeden zeggen als er een dode zeeman
overboord werd gezet. Bij het werk aan boord gebeurden allerlei ongelukken. Bij het neerlaten of ophalen van de zeilen
viel er nogal eens een zeeman uit het wand . De meeste zeelui konden niet zwemmen en voordat het zware schip was gedraaid
was de drenkeling al onder water verdwenen. Meestal voer het schip dan ook gewoon door als er iemand over boord viel. In
Kaap de Goede Hoop konden de zeelui even op adem komen. Er werd vers water, groente en fruit in genomen. De zieken konden
aan land opknappen. De zeelui vermaakte zich na de lange eentonige weken aan boord in de vele kroegen aan de Kaap en
verloren daarmee vaak al het geld dat ze tot zover verdiend hadden.
Cultuur |  |
De mensen in de middeleeuwen hadden een heel eenvoudige voorstelling van de aarde als een soort platte pannenkoek met
rondom water. Boven was de hemel en onder het water de hel. Als er dan ook een grote walvis aan land spoelde, beschouwde
men dat als een monster uit de onderwereld dat onheil voorspelde. De Chinezen en de Arabieren hadden heel andere gedachten
over de aarde en het heelal. Langzaam bereikte die wetenschap Europa. Maar toen Columbus zijn grote ontdekkingstocht
maakte waren de zeelui nog bang dat ze te ver van land zouden raken en op een gegeven moment in een peilloos diepe afgrond
storten. Gaandeweg werd het iedereen duidelijk dat de aarde rond was, dat de maan om de aarde draaide en de aarde om de
zon. Toen de eerste reizen naar Azië werden gemaakt vergeleek men oude kaarten van de Grieken en de Arabieren en brachten
de geografen na iedere ontdekkingsreis verbeteringen aan. Uit verhalen van reizen naar Rusland had men begrepen dat het
mogelijk moest zijn om langs de Noordpool naar Azië te varen. Dat zou goed uitkomen voor de Nederlanders want dan had men
geen last van de Spanjaarden en de kapers bij Duinkerken en Noord-Afrika. Verschillende malen werd geprobeerd om een
noordreis te maken. Maar de schepen liepen vast in het ijs en iedereen kent het verhaal van Willem Barentsz., die onder
barre omstandigheden met zijn bemanning op Nova Zembla moest overwinteren.
 |
 |
Stapels oude VOC documenten |
De eindeloze VOC archieven |
De schippers hadden de opdracht om de kaarten telkens te vergelijken met de werkelijke situatie en waar nodig
verbeteringen aan te brengen. Ze tekenden markante punten aan en schetsen kustlijnen zodat volgende VOC zeeschepen bergen
of baaien konden herkennen. Bij aankomst moesten de kaarten direct bij de VOC kantoren worden ingeleverd om te voorkomen
dat de concurrerende landen de gegevens in handen zouden krijgen.
Om op volle zee te weten waar men zich bevindt is het nodig om de lengte en de breedte te weten. Daarvoor worden
denkbeeldige lijnen over de aarde getrokken die op kaarten en globes echt zijn aangegeven. Als men de aarde voorstelt als
een dikke man dan is zijn broekriem de evenaar. Op vaste afstanden naar de noord- en de zuidpool lopen dan de breedte
lijnen. Op een bepaalde dag staan de zon en de sterren op een bepaalde hoogte. Als men nu op een vast moment, bijvoorbeeld
om 12 uur overdag of 's nachts de hoogte van de zon meet met een Jacobsstaf of een astrolabium dan weet men ongeveer op
welke breedte men is. Op het noordelijk halfrond is de poolster een duidelijk baken maar die is op het zuidelijk halfrond
niet te zien en dus moest men bij de reizen naar Azië ook de sterren van het zuidelijk halfrond bestuderen. De zeelui
leerden een versje op de wijs van een psalm met de namen van de sterrenbeelden en de data waarop ze op een bepaalde plaats
te zien waren. Het meten van de lengte was nog veel moeilijker. De lengtelijnen lopen van pool tot pool. Om te weten waar
men is tussen twee lengtes moet het tijdstip tijd bekend zijn. In onze tijd is dat heel eenvoudig we weten op de hele
wereld precies hoe laat het is en als we naar het oosten gaan is het telkens een uur later omdat de zon daar eerder is
opgekomen. Maar in de tijd van de VOC had men geen nauwkeurige uurwerken aan boord. Men weet dus wel dat het op de plaats
waar men vaart ongeveer 12 uur is als de zon op het hoogste punt staat, maar niet hoeveel tijd men dan van een andere
lengtelijn is. De tijd werd gemeten met zandlopers, die telkens na een half uur werden omgedraaid waarna met de scheepsbel
het aantal "glazen" werd geslagen. Een wacht duurde bijvoorbeeld 4 uur, dus 8 glazen. De snelheid werd gemeten met een
log, dat is een driehoekig met lood verzwaard plankje aan het eind van een touw met knopen. Men gooide de log overboord en
draaide een zandlopertje om dat 15 of 30 seconden aangaf. Het log bleef recht in het water staan, de knopen schoten door
de handen van de man die de log liet vieren en dan telde men hoeveel knopen er voorbij gingen tot de 15 seconden om waren.
Nog altijd wordt de snelheid van schepen in knopen gemeten. Tenslotte was er het kompas, een magnetische naald die naar
de noordpool wijst. En er werd regelmatig met een dieplood gemeten hoe diep de zee was, ook al weer met een lijn met
knopen. Het lood was hol aan de onderkant. Daar smeerde men wat vet zodat een monstertje van de bodem mee naar boven kwam.
Al met al was het heel ingewikkeld om de weg op zee te vinden, waarbij ook nog eens rekening moest worden gehouden met
zeestromingen en moessonwinden. De zeelui kregen les, maakten onderweg aantekeningen die later door de kaartenmakers
werden verwerkt, gebruikten boekjes vol gegevens over de stand van de sterren en de diepten op allerlei plaatsen. En
verder kwam het vooral aan op ervaring. Men kan bewondering hebben voor de zeelui van de VOC die aan de kleur van het
water, monstertjes van de bodem en de stand van de sterren konden gissen waar ze waren.

Navigatie instrumenten
Overzee |  |
De VOC had zes directies in het Vaderland, maar slechts een in de oost onder leiding van de Gouverneur-generaal en zijn
staf. De VOC had Batavia als bestuurscentrum in Azië. Aanvankelijk had men de zinnen gezet op Malacca. Een aantrekkelijke
stad aan een rivier, op de rand van twee moessons. Daar werd men slapend rijk want de ene moesson bracht er producten uit
het oosten, de ander uit het westen. Maar de Portugezen hadden er het sterke fort A Famosa gebouwd en het zou tot 1641
duren voordat Malacca door de Hollanders werd ingenomen. Batavia als tweede keuze was in 1619 door J.P. Coen op de vorst
van Bantam veroverd, verwoest en herbouwd. Weliswaar gebruikte de VOC de plaats al sinds 1610, maar niet als bezetter.
Batavia - Coen had de stad eigenlijk naar zijn geboorteplaats Nieuw Hoorn willen noemen - werd het centrum van een almaar
groeiend imperium Onder bescherming van een groot fort werd er bestuurd, gehandeld en kregen de schepen een opknapbeurt op
het eiland Onrust vlak voor de kust. De VOC had er geen enkele behoefte aan om te kolonialiseren. Men bemoeide zich niet
met de godsdienst en het was de zeelui verboden om met de meisjes van het land te trouwen. Coen heeft zelfs een paar keer
geprobeerd om schepen vol weesmeisjes naar Indië te halen zodat er Nederlandse gezinnen konden worden gesticht, maar dat
werd geen succes. De mannen hadden veel liever een vrouw van het land als vriendin. Overal in Azië had men kantoren waar
gouverneurs, of bij kleinere vestigingen directeuren de contacten onderhielden. Zij sloten contracten met de vorsten van
het gebied en dreven handel.

Gezicht op Malacka
(Vingboons-atlas, Bussum 1981)
Er waren een paar uitzonderingen. Ambon en Banda werden helemaal in bezit genomen en met veel forten versterkt, want daar
groeiden de kostbare peper en nootmuskaat die vooral in de beginjaren van de VOC voor enorme winsten zorgden. Ceylon werd
eveneens een ontmoetingsplaats. Na de verovering in 1656 voeren er zelfs schepen rechtstreeks van Nederland naar Ceylon.
Bovendien kreeg men door het bezit van Ceylon volledige controle over de kaneelhandel.
Kaap de Goede Hoop aan het uiterste zuidpuntje van Afrika was een belangrijke plek voor de VOC. De bemanning ging er aan
land om bij te komen van het vermoeiende eerste deel van de reis. De Kaap diende als een soort brievenbus waar berichten
voor Amsterdam en Batavia werden achtergelaten. Er waren tuinen waar verse groenten werden verbouwd. Er werkten boeren uit
Nederland die bij wijze van uitzondering mochten emigreren naar grondgebied van de VOC. In Japan kreeg de VOC op listige
manier toegang. De Japanners hadden het niet begrepen op de Portugezen die hun cultuur en godsdienst wilden opleggen. De
Hollanders verklaarden plechtig dat zij zich niet met godsdienst bezig hielden. Als bewijs moesten zij over de
kruisbeelden lopen die door de katholieke Portugezen werden aanbeden. De protestantse Hollanders hadden daar geen probleem
mee. Zij kregen aan de zeekant van de stad Nagasaki, het waaiervormige eiland Deshima, zo groot als de Dam in Amsterdam
aangewezen als handelskantoor China was veel moeilijker om binnen te komen. Het was de grootste wens van Coen om ook met
het machtige China handel te drijven. De Chinese keizers waren daarin niet geïnteresseerd, zij keken neer op de handel en
waanden zich ver verheven boven de barbaren uit het westen. Ooit was admiraal Cheng-ho met voor die tijd gigantische
schepen uitgevaren om de wereld te verkennen, waarbij hij helemaal tot de kust van Oost Afrika was gekomen. Maar daar was
het bij gebleven. De VOC week toen uit naar Formosa om vandaar handel met de Chinezen te drijven. Net als op Ambon werd
gaandeweg het hele eiland veroverd en het bestuurd geregeld door de VOC. Dominees probeerden om de bevolking tot christen
te maken. De VOC was er van 1624 tot 1662, toen werd de Compagnie verdreven door de Chinese aanvoerder Tsjeng Tsjeng-Kung
of zoals de Hollanders zeiden: Coxinga. Verder waren er nog allerlei VOC handelskantoren langs de Indiase- en Arabische
kusten, met kantoren, forten en pakhuizen waarvan nog overal restanten te vinden zijn. Van begin af aan drongen de
gouverneurs aan op meer geld voor forten en soldaten, maar de VOC was erg zuinig.

Het schip van Zheng He (Cheng Ho) vergeleken met dat van Columbus.
Zheng He's vloot was gedurende 500 jaar de grootste ter wereld.
De grootste schepen hadden negen masten en waren 400 voet lang,
ter vergelijking, het schip van Columbus was 85 voet lang.
In geuren en kleuren |  |
Nadat de eerste VOC schepen met hun vrachten waren teruggekeerd snoven de bewoners in de buurt van de pakhuizen ongekende
exotische geuren op. Voorbijgangers waanden zich in oosterse landen of klaagden over de zware lucht van specerijen die hen
hoofdpijn bezorgde.
Peper, kruidnagels, kaneel en nootmuskaat warend ongekend luxe artikelen. In de eerste dagen van de VOC kon men voor een
baaltje peper een kloek huis kopen. Niet voor niets is de uitdrukking "peperduur" in het taalgebruik gekomen. Peperkorrels
waren de travellercheques van die tijd. Wie door Europa trok en niet te veel goud of zilver op zak wilde hebben naaide de
overal tegen goed geld inwisselbare peperkorrels in de zoom van zijn kleding. Specerijen werden gebruikt in
geneesmiddelen, schoonheidsmiddelen en om de smaak van voedsel te verlevendigen. Maar bovenal waren specerijen
luxeartikelen. Wie zijn gasten wilde verwennen of wilde pronken met zijn welstand, zette spijzen op tafel die waren
gekruid met oosterse specerijen. Nootmuskaat en peper waren de champagne en de kaviaar van de Gouden Eeuw. Daarnaast
raakte porselein in de mode. Marco Polo had al verteld van het ragfijne maar sterke oosterse aardewerk dat men in Europa
niet kon maken om de eenvoudige reden dat de daarvoor benodigde grondstof kaolien nog niet bekend was. Een veiling in
Amsterdam van porselein afkomstig uit een buitgemaakte Portugese "carague", een scheepstype, werd een ongekend succes en
had de naam caragueporselein, verbasterd tot kraakporselein tot gevolg. Het werd mode om op zijn minst wat porselein in
huis ten toon te stellen en als het kon een heel kabinet daar mee in te richten of een porseleinkast vol te stouwen.
Meubelmakers voorzagen die kasten van consoles om Chinese setjes tempelvazen op te zetten die daardoor de prozaïsche naam
kaststellen kregen. De Delftse aardewerkfabrikanten trokken zich de haren uit het hoofd bij deze onverwachte concurrentie.
Maar het zou nog tot in het begin van de 18de eeuw duren voordat in Meissen het geheim van het porselein werd ontdekt. Na
het midden van de 17de eeuw verschoof het belang van de handel gaandeweg van de specerijen naar de textiel. Met name de
kleurige katoenen en zijden sitsen uit India vonden gretig aftrek. Ze werden in Nederland gebruikt als gordijnen en in de
kleding verwerkt. In de streekkostuums van bijvoorbeeld de Zaan of Hindelopen is sits tot het einde toe een belangrijk
onderdeel gebleven.

Balen met specerijen
In de 17de eeuw werden koffie en thee razend populair. Er werden aparte serviezen voor gemaakt. Er kwamen koffiehuizen en
theekoepels. De thee kwam uit China en werd door Chinese handelaars in Batavia aangevoerd. Koffie komt uit de Arabische
wereld, de VOC had voor de koffiehandel een kantoor in Mokka. Maar al in 1707 lukte het om koffieplantjes mee te nemen
naar Java waarmee de aanzet werd gegeven voor de latere koffieplantages. De reeks producten waarin de VOC handelde is
vrijwel eindeloos en varieert van tin, thee, tabak en tamarinde tot olijfolie, onyx, opium en zelfs olifanten. De
Hollanders ontwikkelden op Ceylon een val, een soort enorme fuik, waarmee de olifanten konden worden gevangen zonder de
dieren al te veel te beschadigen. Een gave witte olifant bracht wel 7000 gulden op. De VOC had overal in Azië specialisten
die genoeg kennis van zaken hadden om zich niet te laten bedriegen met ondeugdelijke zijde, valse edelstenen, korrels of
zand tussen de peper en al die foefjes waarmee werd geprobeerd de VOC beentje te lichten. Grote zorg was vereist bij het
stouwen van de lading. Porselein werd bijvoorbeeld om breuk te voorkomen in de kisten thee verpakt. Die kisten waren van
binnen bekleed tegen vocht met bladtin. Textiel en specerijen moesten onder alle weersomstandigheden droog blijven. Een
snel schip was letterlijk goud waard, want hoe korter de specerijen onderweg waren, hoe verser de waar en hoe hoger de
opbrengst bij aankomst.
Op de heenreis werden in stevige in de kapiteinskajuit bewaarde geldkisten voldoende daalders meegenomen om in te kunnen
kopen. De VOC munten waren in heel Azië de dollars van die dagen en overal inwisselbaar. Verder werden gebruiksgoederen
meegenomen voor de VOC vestigingen, van papier en inkt voor de klerken tot kanonnen, kleding, voedsel, spijkers en al die
andere zaken die men ter plaatse nodig had. Om het schip in balans te houden werden de ruimen voor de rest opgevuld met
ballast, zand en grint, baksteentjes, blauwe tegeltjes en geprefabriceerde natuurstenen poortjes voor huizen, kerken en
forten.
Wilde vaart |  |
De VOC verdiende niet alleen aan de naar het vaderland meegenomen waren, maar vooral ook aan de intra-Aziatische handel.
Door heel Azië traden de Hollanders op als vrachtvaarders die werkelijk van alles verhandelden en alle mogelijke waren van
het ene oosterse land naar het andere sleepten. Of er nu een sultan een witte olifant nodig had, de Chinezen van bladtin
gemaakt namaakgeld wensten dat ze verbrandden bij crematies, Hindoes wierook voor de tempels wilden, Javanen kleurige
omslagdoeken wensten, om opium voor zieken en verslaafden werd gevraagd, de VOC kon het leveren. Batavia zat als een spin
in het web en van alle kanten stroomden de waren binnen. De haven krioelde van de schepen van Chinezen, Indiërs en
Buginezen. Op de rede lagen de logge fluiten en spiegelschepen van de VOC. De bewindhebbers ver weg in Nederland keken
vooral naar het rendement van de aandelen. De gouverneurs in Azië moesten zich maar zien te redden. Jan Pieterszoon Coen
schreef een eindeloze reeks brieven aan de Heren XVII om meer geld, materiaal en mensen om de zaak echt goed op poten te
zetten. Coen dacht al aan een groot koloniaal rijk zoals dat pas veel later onder Koning Willem I zou worden gerealiseerd.
Het streven van de bewindhebbers was dat er in Azië zoveel geld kon worden verdiend om de inkopen te betalen, dat er
nauwelijks of geen geld uit Nederland hoefde te worden gestuurd. Daarom verkocht en ruilde de VOC in Azië alles wat los en
vast zat. Kruidnagelen op Formosa voor zijde. Zijde op Deshima voor zilver, nootmuskaat in India voor stoffen. Het streven
was om een monopolie te krijgen in de handel in de meest winstgevende artikelen. Een bijna onmogelijke opgave. Want men
moest dan het gebied van herkomst hermetisch afgrendelen voor smokkelaars en indringers. Dat lukte lange tijd met de
nootmuskaat. Het groepje Banda-eilanden, in de 17de eeuw de enige plek in de wereld waar nootmuskaatbomen groeiden kon met
een overmacht aan forten en een zware bezetting in handen worden gehouden.
Met de kruidnagels op de Molukken was dat al moeilijker want op verder van Ambon gelegen eilanden kon men makkelijk
kruidnagelbomen planten en sluikhandel drijven. Daartegen werd rigoureus opgetreden. Regelmatig werden de bewoners van de
Molukse eilanden gedwongen om met hun grote roeiboten, de cora-cora's compagniesdienaren langs de eilanden te varen.
Kruidnagelbomen buiten het aangewezen gebied werden gekapt en als de bewoners het waagden nieuwe bomen te planten werden
dorpen platgebrand en de bevolking verdreven of gedood. Wat betreft kaneel en olifanten lukte het lange tijd om op Ceylon
een monopolie te handhaven, maar peper dat op veel plaatsen langs de Indiase kusten groeide was niet te bewaken. Een
probleem was ook om de prijzen van de specerijen in de hand te houden, niet te hoog want dan zakte de handel in, maar
zeker niet te laag. Er werden al in de 17de eeuw plannen ontwikkeld om de prijzen te drukken door de productie vanaf de
bron in handen te hebben. In India werd door de VOC geprobeerd om diamantmijnen te ontwikkelen. Op Sumatra ging men
goudaders exploiteren. Er werden pogingen gedaan om suikerplantages aan te leggen. Het werd geen succes. De Nederlanders
waren nog lang geen mijnbouwkundigen of planters. Het waren kooplui, die hooguit onder dwang producten lieten verbouwen
zoals door de Javaanse boeren die bij wijze van belasting een deel van hun rijstoogst moesten afstaan ten behoeve van het
inlands personeel in dienst van de VOC en verder om te verhandelen in Azië. In Nederland at nog niemand rijst en ook de
Hollanders in dienst van de VOC aten bij voorkeur de erwten en bonen, het spek en de kaas die per schip werden aangevoerd.
Een van de oorzaken van het feit dat de VOC uiteindelijk ten onder ging was de zuinigheid. Aan de ene kant stelde men zich
voor vat te krijgen op geheel Azië - Coen deed serieuze pogingen om zelfs het machtige China op de knieën te krijgen - aan
de andere kant wilde men zo weinig mogelijk investeren: niet wat handelskapitaal betreft, niet in de gebouwen, niet in de
salarissen. De Hollanders waren dan ook bepaald niet de meest geliefde handelspartners in Azië, terwijl de uiterst karige
salarissen van hoog tot laag sluikhandel, smokkel en corruptie in de hand werkten.
Verslagen en verzinsels |  |
Als de VOC zeelieden thuis kwamen hing men aan hun lippen. In onze tijd heeft iedereen door televisie, internet en
afbeeldingen in boeken en tijdschriften al heel jong een beeld hoe de wereld er uit ziet. In de beginjaren van de VOC
waren boeken, prenten en schilderijen alleen te betalen door de allerrijksten. Bovendien waren er nog maar zo weinig
Nederlanders naar het Verre Oosten geweest, dat men gewoon geen idee had wat daar allemaal te zien was. De zeelui
vertelden over vreemde volken en godsdiensten, over olifanten, apen, giraffen en allerlei andere beesten die de meeste
Hollanders nog nooit hadden gezien. Ze keken ongelovig naar de vertellers en vroegen zich af of het allemaal wel waar was.
Hoewel veel zeelui van alles door elkaar haalden en hun verhalen nog smeuïger maakten met verzinsels over meerminnen en
monsters waren er anderen die een ijzeren geheugen hadden en goede omschrijvingen konden geven. Tekenaars en
kunstschilders luisterden graag naar hen, ze maakten schetsen en vroegen of het goed was, waarna ze zo nodig wijzigingen
aanbrachten, ongeveer zoals een politietekenaar een portret maakt aan de hand van getuigenverklaringen. Jammer genoeg
waren er maar heel weinig zeelui die goed konden tekenen, of kunstenaars die een reis maakten om onderweg te schetsen wat
ze zagen. Trouwens de VOC had helemaal geen behoefte aan pottenkijkers. Zij wilden uit angst voor concurrentie alles zo
veel mogelijk geheim houden. Nadat een oud VOC dienaar, Georg Rumphius met grote nauwkeurigheid planten, schelpen en
andere zaken op de Molukken had getekend en beschreven legden de bewindhebbers het werk in de kluis. Het zou jaren duren
voordat de informatie in een boek werd uitgegeven. De bewindhebbers werden wel nauwkeurig op de hoogte gehouden van alles
wat er gebeurde in de VOC vestigingen. De hele dag zaten klerken op te schrijven wat er werd gekocht en verkocht. Er
werden nauwkeurig registers bijgehouden, een soort dagboeken. Soms gaat het daarbij om opwindende verhalen van oorlogen en
aanslagen, maar vaak vergleden de dagen eentonig en werd alleen maar geschreven over de grote hitte en de eenzaamheid. De
schippers hielden aan boord journalen bij, niet alleen van de gebeurtenissen maar vooral met gegevens over de route, de
zeestromingen, de stormen, de contacten met de bevolking en te vermijden gevaarlijke plaatsen. Het grote publiek kreeg die
zaken niet onder ogen en was trouwens veel nieuwsgieriger naar spannende verhalen zoals over de ongelukkige reis van
Bontekoe of de ramp met de Batavia. Schipper Bontekoe uit Hoorn had niet veel geluk in zijn carrière. Verschillende malen
verspeelde hij een schip met als toppunt een brand aan boord. Nadat een brandje niet goed was gedoofd, laaide het vuur
weer op en bereikte de kruitkamer, waarna het schip de lucht in vloog en maar enkele tientallen zeelui het ongeluk
overleefden. Na barre omzwervingen bereikten de schipbreukelingen Batavia. Gouverneur-generaal Coen was woedend op zijn
stadgenoot en liet hem voor straf koraalsteen varen om de forten in Batavia te bouwen. Een vernederend werkje waarover
Bontekoe terug in Hoorn nog altijd liep te mopperen. Een handige drukker liet Bontekoe alles over de ongelukkige reis
vertellen. Hij maakte er een boek van, dat direct een bestseller werd en tot in onze tijd wordt herdrukt.
Een al even tot de verbeelding sprekend verhaal was dat van de Batavia. Het schip - dat prachtig is nagebouwd en te zien
op de werf in Lelystad - verging voor de kust van Australië. De meeste opvarenden wisten aan land te komen en borgen een
deel van de lading en ander materiaal uit het schip. Met een sloep ging een aantal van hen hulp halen in Batavia. Toen ze
lang wegbleven werden de achterblijvers wanhopig. Een groep zeelui ging als beesten te keer, er werd gestolen, gemoord en
verkracht. Toen kwamen de redders terug en werden de misdadigers zwaar gestraft.
Behalve de prenten en verhalen over spannende gebeurtenissen kwamen er ook steeds nauwkeuriger afbeeldingen van mensen en
dieren en alles wat in het verre Azië te zien was. Maar het zou tot de 19de eeuw duren voordat er goede tekenaars en
schilders naar Indië werden gestuurd om nauwkeurig alles wat ze zagen in beeld te brengen, Na de uitvinding van de
fotografie gingen fotografen op pad met glazen platen en chemicaliën en alles wat er toen nodig was om te fotograferen.
Met andere ogen |  |
"Ze hebben rood haar, blauwe ogen. Ze zijn lang, hebben lange gezichten en lange neuzen en een witte gelaatskleur". Zo
omschreven de Japanners de Hollanders die op Deshima woonden. Er deden verhalen de ronde dat de "rode barbaren" geen
hielen hadden en daarom hakken onder hun schoenen droegen. De Aziaten verbaasden zich over het gebrek aan hygiëne bij de
Hollanders, die zich vrijwel nooit wasten en dan ook uren in de wind stonken. In de liefde waren ze onverzadigbaar, werd
verteld, en mede daardoor werden ze niet ouder dan 50 jaar. Men ergerde zich aan de ruwe manieren van de VOC dienaren. Hun
luide stemmen en grote gebaren. Omgekeerd beschouwden de Hollanders de Aziaten als woeste heidenen Hun gebrek aan schaamte
over hun eigen lichaam deed de calvinistische zeelui en soldaten blozen. De westerlingen beschouwden zich ver verheven
boven de heidense inlanders, aanbidders van afgoden. Om nog maar niet te spreken van stammen in afgelegen gebieden die
zich bezig hielden met koppensnellen. Er was weinig begrip tussen oosterlingen en westerlingen. Men keek op elkaar neer.
Hoe men elkaar zag wordt duidelijk uit de beschrijvingen die te vinden zijn in journalen en registers van de VOC, maar ook
in de Chinese, Japanse, Arabische of Maleise handschriften. Verder in afbeeldingen, houtsnijwerk, netsukes, wandkleden en
tapijten, wajangpoppen en op porselein.
In Nederland was een enorme behoefte aan prenten die een beeld gaven van het verre onbekende Azië waarover zulke
verbazingwekkende verhalen de ronde deden. Prenten met mensen en dieren werden eindeloos gedrukt en verspreid. Vaak
verbluffend nauwkeurig, soms ook voor een deel gefantaseerd of gemaakt naar aanleiding van geruchten en fantasieën zoals
de legende over het volk van mensen zonder hoofd, met een gezicht op de borst. De Aziaten beeldden de Nederlanders op
allerlei manieren af. In Japan waren zogenaamde "Hollandgekken" die zich tot in details verdiepten in de achtergrond van
de Hollanders, eeuwenlang het enige westerse volk waarmee men contact had. Er zijn houtsneden van nieuwsgierige Japanners
die zich tijdens de reis van de VOC dienaren naar de shogun verdringen bij een herberg waar de Nederlanders verbleven om
een glimpje van de rode barbaren op te vangen. Er mochten geen vrouwen van buitenaf op Deshima wonen, met uitzondering van
een kleine groep Japanse meisjes van plezier. Toen gouverneur Jan Cock Blomhoff in 1817 toch zijn vrouw meenam keken de
Japanners hun ogen uit. Mevrouw werd op tal van prenten afgebeeld. Overigens moest ze met haar kind Japan snel weer
verlaten en terug gaan naar Batavia. In India werden zogenaamde verteldoeken gemaakt met daarop belangrijke gebeurtenissen
geschilderd als een soort beeldverhaal. In het Amsterdamse Tropenmuseum wordt zo'n verteldoek bewaard met afbeeldingen van
het bezoek van Jan Ketelaar aan het hof van de Groot-Moghul. Ketelaar, eigenlijk heette hij Kettler, was een Duitser die
zijn carrière niet zo glansrijk begon. Hij bestal zijn baas en probeerde hem vervolgens te vergiftigen. Hij vluchtte en
nam dienst bij de VOC. In India wist hij op te klimmen tot tweede man van de VOC factorij van Suratte. Op de verteldoek
zien we hem pontificaal zitten aan het hof als in een Indiase miniatuur.
Toen het nieuwtje in Europa af was van het exotische Chinese porselein begon men naar eigen smaak te bestellen. Veel
Nederlanders gaven de voorkeur aan porselein dat aansloot bij hun eigen cultuur wat betreft de vorm en de voorstellingen.
Ze stuurden borden, kannen en kopjes als voorbeelden voor de gewenste vormen en gravures voor de afbeeldingen op het
porselein. De Chinese kunstenaars deden hun uiterste best om die prenten nauwkeurig na te bootsen, maar vaak begrepen ze
niet wat ze schilderden en met perspectief hadden ze helemaal veel moeite. Ze konden zich uitleven in het maken van
porseleinen beeldjes van Hollanders, zoals Japanners dat deden met hun netsukes, de in ivoor of hout gesneden
gordelknopen. In Hongkong kon men een portret laten maken in de vorm van een bont geschilderd beeldje van klei. Veel
Hollandse 18de eeuwse schippers hebben zich zo laten vereeuwigen. In Indonesië doken de Hollanders op in het Wajangspel.
Zelfs Jan Pieterszoon Coen, gehaat door velen, kreeg evenals zijn vrouw als wajangpop een plaatsje in de reeks veroveraars
uit het westen, die begon met Alexander de Grote.
Vette winsten |  |
Bij het opzetten van de VOC leek het erop of de compagnie de tijd ver vooruit was met aandelen uit alle lagen van de
bevolking. Dominees, schoolmeesters, dienstboden, vroedvrouwen en timmerlui keerden hun spaarpot om en gingen beleggen in
de VOC. Al snel bleek dat het vooral om hun geld te doen was. De VOC keerde de eerste jaren geen dividend uit, maar
investeerde de winsten in nieuwe ondernemingen. Hierdoor zakte het animo bij de gewone man snel. De aandelen werden
opgekocht door de regenten en weldra was het bedrijf in bezit van de kleine groep gezeten families die de economie in
handen had. Zij behaalden vette winsten, vooral gedurende de eerste jaren van de VOC. Dat geld moest geïnvesteerd worden,
deels in nieuwe aandelen, maar voor een groot deel in andere zaken.
Er waren aandeelhouders die hun geld gebruikten voor de grote droogmakerijen van de 17de eeuw, zoals de Schermer en de
Beemster. Volgens de plannen van Leeghwater werden de grote plassen droog gemalen. Er werden kaarsrecht wegen aangelegd en
vaarten gegraven. Overal werden boerderijen gebouwd. De boeren legden zich onder meer toe op de lucratieve vetweiderij. De
VOC was daarbij een goede afnemer bij het bevoorraden van de schepen. De investeerders trokken pacht, deelden in de
opbrengst en lieten een deel van de boerderij voor zich reserveren om er de zomer door te brengen. Nog altijd zijn er
boerderijen in de Beemster met een zogenaamde herenkamer. Andere wilden meer comfort tijdens hun verblijf op het land en
lieten tussen de boerderijen prachtige buitenhuizen zetten. Niet alleen in de Beemster, maar ook in de omgeving van
Velsen, vlak achter de wildrijke duinen, of langs de Vecht en de Amstel. Buitens als Trompenburg in 's Graveland, Oostrust
in Nieuwer Amstel of het Foreestenhuis in Hoorn zijn voor een groot deel met VOC winsten tot stand gekomen. De
bewindhebbers en kooplui die in Azië vertoefden behoorden vaak echt tot de "nouveau riche", de corruptie in de VOC
gewesten tierde welig. De bestuurders zagen kans zich op vaak schandelijke wijze te verrijken. Niet alleen door allerlei
persoonlijke zaakjes op te zetten, peper, ivoor en edelstenen voor zichzelf te kopen, maar ook door te beknibbelen op de
rantsoenen voor de zeelui tot eigen profijt en de inlanders die voor de VOC werkten nog minder te betalen dan waar ze
recht op hadden om het verschil in eigen zak te steken. Degenen die behouden uit Azië terugkeerden waren vaak puissant
rijk en wilden dat tonen met protserige huizen, een stoet van bedienden en prachtige rijtuigen. Om nog meer aanzien te
verwerven kochten de rijken titels van verarmde landheren. Een voorbeeld daarvan is de in Malacca geboren Willem Decker,
die de heerlijkheid Ursem in Noord-Holland verwierf. Het bracht hem weinig inkomsten maar wel een titel en een
familiewapen. Maar de heer die een aantal jaren gouverneur van Malacca was geweest en met succes de opstandige Radja van
Johore had verjaagd, kon niet op tegen de eigengereide kerkenraad van Ursem die volgens oud gebruik op eigen houtje een
dominee en een schoolmeester benoemde. De Heer van Ursem voelde zich gepasseerd en reisde briesend van woede naar zijn
bezitting. De zaak liep tot de Hoge Raad, maar Decker moest bakzeil halen, want niet alles was met geld te koop.

De VOC in Melaka in de 18de eeuw
(door Jan Keldermans)
Een heer van stand moest ook van zijn belangstelling en kennis blijk geven en verzamelde daarom zeldzaamheden of zoals men
zei: rariteiten. Dat waren schilderijen en prenten, kaarten en globes, maar vooral ook vreemde objecten, bij voorkeur uit
verre landen zoals de VOC gewesten. De zeelui namen allerhande zaken mee: schelpen, wapens, veren, beeldjes en zelfs
levende dieren. Een bewindhebber uit India nam een jonge rinoceros mee naar Nederland. Jarenlang sleepte hij het inmiddels
volwassen geworden dier door heel Europa en verdiende er veel geld mee. Langs de Amstel in Amsterdam waren allerlei
winkeltjes waar rariteiten uit Azië, Afrika en Amerika werden verkocht. Rembrandt was er een graag geziene klant want hij
kocht gretig en zonder afdingen de meest uiteenlopende dingen om die toe te voegen aan zijn verzameling en vooral om als
voorbeeld te gebruiken in zijn schilderijen en etsen.
Anderen zoals de arts Paludanus in Enkhuizen verzamelden voorwerpen echt uit wetenschappelijke belangstelling en vooral
bij het zoeken naar nieuwe medicijnen. Peper, kruidnagelen, gember en nog veel meer kruiden en specerijen werden immers
door de mensen in overzeese gebieden gebruikt tegen allerlei kwalen en vaak ging het daarbij om bruikbare medicijnen,
zoals kruidnagels tegen kiespijn. Maar de meeste verzamelaars ging het er vooral om, mee te kunnen doen met de mode. Veel
regentenhuizen en buitens hadden een rariteitenkabinet waar de heer des huizes zijn gasten mee naar toe nam om te pronken
met zijn bezit en de meest wonderlijke verhalen over de herkomst te vertellen. Als de calvinistische dominees pruttelden
over alle luxe en spilzucht had men een pasklaar antwoord door te zeggen dat men vooral verzamelde uit bewondering voor
de grootsheid van de schepping.
De ondergang |  |
Zo er ergens parallellen kunnen worden getrokken tussen het heden en het verleden is het wel wat betreft de teloorgang van
de VOC. In de loop van de 18de eeuw werd nog stevig zaken gedaan met Azië. Weliswaar was de tijd van de enorme winsten op
specerijen en de onverbrekelijke monopolies voorbij, maar de compagnie had tijdelijk het accent verplaatst naar producten
zoals textiel en verdiende flink aan de intra-Aziatische handel. De oorlog met Engeland die in 1780 uitbrak betekende
echter de nekslag. Voor de vierde keer binnen een eeuw leidden conflicten met de oude concurrent tot een openlijke oorlog.
De VOC bewindhebbers raakten in de problemen doordat de Engelsen de vol geladen retourschepen veroverden en de lading in
bezit namen. Hierdoor werd er in Nederland niet of nauwelijks meer geveild. Dat bracht de compagnie in grote problemen
omdat het de gewoonte was kredieten op te nemen en kosten voor de schepen en betalingen vooruit te doen met de bedoeling
dat onmiddellijk na de veilingen te verrekenen. De schuld liep al snel in de miljoenen. De overheid sprong bij. Zowel de
landelijke regering als stadsbesturen zoals dat van Amsterdam gaven uitstel van betaling en verleenden subsidies. Het
mocht niet baten. De schuldenlast werd gigantisch. Toen de Vierde Engelse Oorlog voorbij was dreigden nieuwe rampen. In
Frankrijk begon het te roeren. De tijd van koningen en regenten leek voorbij. Ook in Nederland begon het onrustig te
worden. Men probeerde de VOC overeind te houden door de bewindhebbers onder curatele te zetten. Het mocht allemaal niet
baten. De Fransen drongen onder de kreet Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap ook Nederland binnen en verzetten de wet. De
regenten-bewindhebbers werden van het kussen gewipt en nieuwe bevlogen bewindhebbers namen het roer over. Zonder kennis en
ervaring bleek weldra. Zakenlui probeerden nog vrachtjes uit Batavia te halen via ingehuurde schippers uit andere landen.
Maar de Engelsen die opnieuw hun kans schoon zagen om de VOC dwars te zitten sinds hun vijand de Fransen zich in de
Nederlanden had genesteld stoorden zich daar niet aan en namen alle schepen die terugkeerden uit Azië in beslag. De
schulden van de Compagnie liepen op tot het voor die tijd gigantische bedrag van 219 miljoen gulden. Op Oudejaarsavond
1799 volgde een roemloos einde. De Compagnie werd opgeheven. De Nederlanders in Azië zaten inmiddels in een lastig parket
Toen de Fransen in 1795 binnenvielen was de Prins van Oranje naar Engeland gevlucht. In ruil voor de geboden gastvrijheid
was met de Engelsen overeengekomen dat zij het beheer van de koloniën zo lang zouden overnemen. De Prins schreef zijn
befaamde "Kew-letters" waarin hij vanuit deze Londense voorstad de VOC dienaren opdracht gaf het bewind over te dragen aan
de Engelsen. De nieuwe bewindhebbers in Amsterdam zagen dit knarsetandend aan. Maar de Fransen voelden er weinig voor om
zich in te spannen voor een vrijwel failliete VOC, bovendien was hun vloot verpletterend verslagen door Nelson, een zelfde
lot trof de Nederlandse oorlogsvloot in 1797 bij Kamperduin. De Engelsen wijdden zich gretig aan hun taak om de VOC
gebieden te beheren. Een merkwaardige uitzondering vormde Java. Daar nam de Fransgezinde Herman Daendels het roer in
handen. Een vooruitstrevend man die vooral om strategische redenen over de volle lengte van Java de fameuze Postweg
aanlegde. Dat hij het niet zo nauw nam met de beginselen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap bleek uit de miserabele
toestand van de arbeiders aan de Postweg en andere werken. Duizenden Javanen kwamen om bij het zware werk. Toen Nederland
werd ingelijfd in het grote rijk van Napoleon grepen de Engelsen in en nam Thomas Raffles na een korte strijd het bestuur
van de VOC gebieden over, Java inbegrepen. Raffles was een verlicht man, met brede interesses en vooruitstrevende ideeën.
Toen Nederland na de val van Napoleon zijn oude gebieden terug kreeg, betreurden veel Aziaten het vertrek van de Engelsen.
Op de Molukken leidde dat zelfs tot een stevige opstand. Raffles kreeg het toen nog onbetekenende schiereilandeiland
Singapore onder zijn beheer. Nederland richtte zich vooral op Indonesië. De tijd van de VOC was voorgoed voorbij. Onder de
Nederlandse Handel Maatschappij begon de tijd van kolonialisme in de ware betekenis van het woord.
Na de VOC |  |
Toen de Nederlanders na de val van Napoleon terugkeerden in Indonesië was de situatie totaal veranderd. De tijd van grote
winsten op specerijen was voorbij. De handel in Chinees porselein en Indiase stoffen bracht te weinig op. De tijd van
plantages was aangebroken. Producten als koffie, thee, suiker, tabak en later rubber en aardolie werden gevraagd op de
wereldmarkt. Het binnenland werd opengelegd. Er kwamen wegen en spoorlijnen. Op gezag van Koning Willem I trokken
schilders en tekenaars het immense rijk door en legden alles vast wat ze tegen kwamen in prenten en schilderijen en later
foto's. In de tijd van de VOC werd het bezit verdedigd vanuit forten langs de kust op strategische plaatsen bij rivieren
en havens. Nu moest het binnenland worden beheerst met bentengs (fortjes) op de kruisingen van wegen. Er waren ook veel
meer ambtenaren nodig want het te beheren gebied was veel groter. Terwijl de macht van de inlandse vorsten werd beknot.
Dat leidde tot grote botsingen zoals bij de opvolging van de sultan van Djokjakarta. De Nederlanders wezen een andere
heerser aan dan de verwachte Dipo Negoro, broer van de overleden sultan. De Java oorlog was het gevolg. Het verzet van
Atjeh leidde tot een bloedige oorlog die jaren duurde. De inwoners van Nederlands-Indië werd ook belasting opgelegd. Dat
ging op listige wijze via het zogenaamde Cultuurstelsel. De Nederlanders bepaalden welke producten nodig waren voor de
handel en de inlandse boeren werden gedwongen om een deel van hun akker te bebouwen met de gewenste producten ter waarde
van vijf gulden per jaar per hoofd van de bevolking. Op dat moment een forse ingreep in het bestaan van de Indonesiërs,
achteraf gezien het begin van een ommezwaai in de landbouw waarmee de basis werd gelegd voor latere welvaart. Net als in
de tijd van de VOC werd er naar gestreefd de concurrentie uit te schakelen. De Nederlandse Handel Maatschappij werd
opgericht en deze instelling kreeg het monopolie in "koloniale waren" uit Indië. Het bestuur van de immens grote kolonie
was in handen van een beperkt aantal ambtenaren. Hetzelfde gold voor de handhaving van de orde. Er waren te weinig
militairen en politieagenten. De Nederlandse overheid in Indië zocht dan ook opnieuw contact met gezagsgetrouwe inlandse
vorsten ter ondersteuning van het bewind. Het gevolg was dat veel Indonesiërs twee heren moesten dienen, dubbel belasting
betalen en aan veel willekeur werden onderworpen. Een situatie waar de ambtenaar-schrijver Multatuli zo verontwaardigd
over was. Daarnaast zocht men naar inlandse militairen en ambtenaren. Geen eenvoudige zaak omdat de VOC zich nooit had
bekommerd om de scholing van de bewoners in de Compagniesgewesten. Met uitzondering van de Molukken. Als gevolg van het
kruidnagelmonopolie was dat gebied al eeuwen als echte kolonie in bezit genomen. Veel Molukkers spraken Nederlands, waren
Christen en hadden een schoolopleiding gevolgd. Omdat de specerijenhandel vrijwel tot stilstand was gekomen, met als
gevolg werkloosheid op de Molukken, lag het voor de hand dat zij de aangewezen personen waren om overal in Indonesië
vertrouwensposities in te nemen op kantoren en in kazernes, waarmee de basis werd gelegd voor de latere problematiek van
de Molukkers. Decennia lang vormden producten uit Indonesië een belangrijk onderdeel van de inkomsten in Nederland. Het
ging nu om plantageproducten zoals koffie, thee, suiker en tabak, tegen het eind van de 19de eeuw aangevuld met aardolie
en rubber. In de jaren '20 en '30 kwamen de eerste barsten in het koloniaal bestel met een aarzelend op gang komende
bewustwording van de Indonesiërs. De inval van de Japanners bracht niet alleen schrik teweeg, maar vooral ook ontzetting
dat een Aziatisch land tot zo grote macht was gekomen. Na de Tweede Wereldoorlog werd met geweld geprobeerd de oude
kolonie te behouden. Maar de "politiële acties" eindigden op 27 december 1949 met de soevereiniteitsoverdracht. In de
jaren 1960 werd een deel van de vroegere NHM activiteiten voortgezet door de ABN, een bank die in Indonesië
spreekwoordelijk vertrouwen genoot, maar niettemin zich rond 2000 grotendeels uit Indonesië en de rest van Azië terug
trok. Daarmee kwam een eind aan 400 jaar zaken doen met Indonesië. Maar de band tussen Indonesië en Nederland, hoe men
daar ook tegenaan kijkt, bleef bestaan.
Meer over Malacca:
•
Malacca
In deze categorie:
•
Forten en batterijen
•
Gebouwen / Varia
•
Scheepswrakken